31 augustus 2012

The making of 'Toffe Theo'

© Foto Jan Beerling

Column - 'Gaat het wel helemaal goed met die Beerling?' vroeg de verpleging in de revalitaria waar ik op dat moment revalideerde zich af. Dat hoorde ik pas later overigens. Twee jaar lang schreef ik wekelijks columns over mijn dwarslaesie. Uitgeverij Wegener publiceerde die in huis-aan-huisbladen in Hengelo en Almelo. Wegener was indertijd één van mijn vaste opdrachtgevers. Na bekomen te zijn van mijn melding van mijn rampzalig ongeluk en dwarslaesie, was mijn redacteur journalist genoeg om mij te vragen columns over mijn ervaringen en gevoelens te schrijven. Dat viel mij eerst nogal koud op het dak. Na een bedenktijd besloot ik het te doen. Ik was met mijn vak bezig en het er over schrijven kon mij helpen bij het verwerken. En dat heeft het zeker gedaan. Ik schreef over mijn gevoelens, fantasieën, anekdotes en wat al niet meer. Ik verbleef intussen in de revalitaria, zoals ik het centrum gekscherend noemde. Die naam nam niet iedereen mij trouwens in dank af. 's Avonds en in de weekeinden hadden de lange verlaten gangen iets naargeestigs en desolaats. Intussen had ik al verschillende columns geschreven en ik vroeg mij af of ik niet iets spannends kon laten gebeuren tegen deze achtergrond. Het was hard werken daar met de hele dag door een pittig programma om te revalideren. En ellende genoeg om mij heen en met mijzelf natuurlijk. Nee, spannend moest het even worden. Een gangsterverhaal met dreiging en afrekening. Dat werd de column 'Toffe Theo,' in de stijl van een hard boiled detective, waarbij ik me een beetje heb laten inspireren door de boeken van Gouden Strop winnaar Peter de Zwaan. Het was vooral mijn laatste zin over het rondspattend bloed die de verpleging aan het twijfelen bracht. Maar gelukkig was ik me daar op dat moment in het geheel niet van bewust.



Toffe Theo
 (Gepubliceerd 27-02-2007)

Naast mij klonk een doffe klap en een diepe grom. Ik keek en zag schele Henkie met zijn hele tronie onder het bloed. Hij duizelde op zijn benen en spuugde een losse tand uit. Een van zijn krukken lag op de grond. Lepe Eddie had hem vol in zijn gezicht geraakt. Eddie wierp mij een dreigende blik toe en loerde spiedend de fysio oefenzaal rond. Niemand had zijn snelle actie opgemerkt. ‘Hé peut’, riep hij grijnzend naar een fysiotherapeut, ‘raap Henkie effe op. Hij sloeg zomaar met zijn smoel tegen de vloer’. Het liep niet lekker tussen Henkie en Eddie. Henkie had het gewaagd in het eetzaalgebied van Eddie  te gaan zitten. De jongens van Eddie deden niks onder de ogen van de restaurantmedewerkers. Maar de kiem voor bendeoorlog was gelegd. Henkie had intussen ook wat knapen om zich heen verzameld en enkele tafels veroverd. Iedereen voelde de dreiging en bleef uit de buurt. In het hele centrum was de sfeer veranderd. ’s Avonds kon je maar beter niet in de lange verlaten gangen komen. Dat was gang-land waar de mannen van Eddie en Henkie vanuit hun rolstoelen om de heerschappij vochten. De revalidatieartsen hadden geen idee van wat er zich buiten hun spreekkamers afspeelde. Ik bleef er buiten. Tot ze toffe Theo vonden. Te laat geremd voor een blinde muur, zeiden ze, maar iedereen wist beter. Lepe Eddie had hem met zijn rolstoel geplet in de achterste gang. Die avond haalde ik de Walther P38 uit mijn nachtkastje. Met het oude vertrouwde wapen diep in mijn rolstoelkussen weggedrukt dook ik in een donkere hoek van de achterste gang. Toen Eddie passeerde floot ik. Hij stopte en draaide zijn rolstoel verbaasd om. Ik richtte, kromde mijn wijsvinger en haalde de aangepaste trekker drie keer over. Eddies bloed spatte tegen de muur. Hij had toffe Theo met rust moeten laten.